Jeremiah 30

56) bezoeking doen over Semaja,

Door straf. Zie Gen. 21:1.

Ge 21.1

57) zien,

Dat is, niet bevelen en genieten. Zie Job 7:7.

Job 7.7

58) afval gesproken tegen den HEERE.

Zie boven Jer. 28:16.

Jer 28.16
1) Schrijf u al de woorden,

Zie onder Jer. 36:2.

Jer 36.2
2) de gevangenis

Of, de gevangenen wederbrengen.

3) Wij horen een stem

Hier worden de inwoners van Jeruzalem ingevoerd, aldus klagende ten tijde van het innemen der stad, enz.

4) verschrikking;

Of, siddering.

5) baart?

Dat is, baren kan, gelijk dikwijls.

6) bleekheid?

Of, geelheid, de geelzucht; dat is, misverwig, gelijk de geelzuchtige mensen en de landvruchten, wanneer ze door veel vocht verrotten en met honigdauw geslagen zijn. Vergelijk Deut. 28:22.

De 28.22
7) want

Of, immer, zekerlijk is die dag, enz., of, dat die dag zo groot is.

8) dag is zo groot,

Dat is, de bestemde tijd des oordeels over Jakobs nakomelingen [zie Ps. 37:13, en Jo‰l. 1:15], dat zij nooit tevoren zo hard zijn gestraft.

Ps 37.13 Joe 1.15
9) zijn juk

Van den koning van Babel; zie boven Jer. 27.

10) van uw hals verbreken,

Vergelijk boven Jer. 28:11.

Jer 28.11

11) zich niet meer

Of, dwingen te dienen; zie boven Jer. 25:14.

Jer 25.14

12) hem doen dienen.

Namelijk Jakob.

13) zij zullen dienen den HEERE,

Jakobs nakomelingen.

14) David,

Dat is, den Heere Jezus Christus. Zie 2 Sam. 22:51.

2Sa 22.51
15) verschrikke.

Of, doen sidderen.

16) met u,

Zie Gen. 21:22.

Ge 21.22

17) voleinding maken;

Zie boven Jer. 4:27.

Jer 4.27

18) mate,

Zie boven Jer. 10:24.

Jer 10.24

19) u niet gans onschuldig houden.

Hebreeuws, onschuldig houdende zal Ik u niet onschuldig houden; dat is hier, niet ten enenmale of geheellijk ongestraft laten, gelijk onder Jer. 46:28. Vergelijk boven Jer. 25:29.

Jer 46.28 25.29
20) breuk is dodelijk,

Gelijk boven Jer. 4:6. Anders: aangaande uwe breuk, zij is dodelijk.

Jer 4.6

21) plage is smartelijk.

Of, wonde; gelijk boven Jer. 14:17.

Jer 14.17
22) die uw zaak oordeelt,

Dat is, die de zaak van uw gezwel zich aantrekt en onderzoekt of en hoe gij in deze ellende te helpen zijt.

23) gezwel;

Of, de wonde. In deze betekenis wordt het Hebreeuwse woord ook gebruikt Hos. 5:13; Obad.:7, en wordt nergens meer in de Heilige Schriftuur gevonden. Anders: tot verbinding, of uitdrukking, dat is, dat uwe wonden verbonden, uitgedrukt, gezuiverd en geheeld mochten worden.

Ho 5.13

24) heelpleisters.

Hebreeuws, helingen, of genezingen der opklimming, of opkoming, opgang; dat is, men legt geen pleisters op uwe wonden, dat de gezondheid zou mogen opkomen, opklimmen; dat is, toenemen, of dat er littekens mochten opkomen. Vergelijk Neh. 4:7, en onder Jer. 30:17. Anders: opkomingen van genezingen, door omzetting van de woorden, gelijk in het Hebreeuws somtijds geschiedt.

Ne 4.7 Jer 30.17
25) liefhebbers

Op welke gij u verlaten hebt, gelijk Egyptenaars en anderen.

26) vijands plage,

Dat is, zo hard en scherp alsof u een vijand geslagen had; dat men naar het uiterlijke aanzien zou zeggen, een vijand heeft het gedaan; blijvende ondertussen mijne gedachten des vredes bestendig. Zie Jer. 30:16,17,18, enz.

Jer 30.16,17,18
27) Daarom,

Om te tonen dat Ik u eerst om uwer zonden wil tot uw best gekastijd heb en het daarna mijn tijd is, dat Ik uwen vijanden, die het zo niet gemeend hebben, vergelde en u weder zegene. Vergelijk Jer. 10:25.

Jer 10.25

28) opgegeten worden,

Vergelijk Ps. 14:4, en Ps. 79:7, met de aantekening.

Ps 14.4 79.7
29) gezondheid doen rijzen,

Of, een pleister opleggen. Vergelijk boven Jer. 30:13, en Jer. 8:22, en onder Jer. 33:6; idem Jer. 46:11.

Jer 30.13 8.22 33.6 46.11

30) plagen genezen,

Of, wonden.

31) Sion,

Spottenderwijze, alsof zij zeiden: dat is nu die Zion, de kerk Gods, waarvan zij altijd zo veel en roemend gesproken, en zo groot gevoel gehad hebben; maar ziet nu eens, enz.

32) niemand vraagt naar haar.

Of, zij heeft geen navrager; dat is, niemand bekommert zich met haar.

33) de gevangenis der tenten Jakobs wenden,

Dat is, de gevangenen van mijn volk doen wederkeren tot hunne woningen, en voorts mijne kerk verlossen uit de geestelijke gevangenschap, door den Messias, en dezelve bouwen en zegenen.

34) stad

Jeruzalem en Gods kerk, daardoor afgebeeld.

35) hoop,

Of, heuvel; te weten op den berg Zion, waar zij tevoren in haren bloei stond.

36) paleis

Tempel, of koningshof.

37) liggen naar zijn wijze.

Of, gelegen zijn; dat is, staan gelijk tevoren op zijne plaats. Vergelijk Hoogl. 5:12.

So 5.12
38) hen zal

Mijn volk of kerk.

39) dankzegging uitgaan,

Voor de lichamelijke en voornamelijk de geestelijke verlossing door den Messias.

40) spelenden;

Dat is, die vrolijk zijn of vreugde bedrijven over Gods weldaden; alzo onder Jer. 31:4.

Jer 31.4

41) gering worden.

Of, klein; dat is, verkleind, klein geacht, veracht.

42) zijn zonen

Van Jakob, uit Jer. 30:18.

Jer 30.18

43) zijn gemeente

Namelijk Jakobs gemeente.

44) bezoeking doen

Door straffen; zie Gen. 21:1.

Ge 21.1
45) zijn

Van Jakob, gelijk in het voorgaande.

46) Heerlijke

De Messias, onze Zaligmaker Jezus Christus [van het Hebreeuwse woord, zie Ps. 8:2], die in het volgende zijn Heerser genoemd wordt; gelijk Micha 5:1.

Ps 8.1 Mic 5.2

47) uit hem zijn,

Naar het vlees uit Jakob voortkomen, gelijk volgt.

48) doen naderen,

Dat is, Ik zal hem zalven en daartoe beroepen, dat Hij hogepriester en middelaar zij tussen mij en mijn volk.

49) wie is hij,

Te weten anders dan de Messias, Jezus Christus, die mijn Zoon is, alleen daartoe bekwaam, van mij geroepen, en zich tot borg gewilliglijk aanbiedende, om mijn volk met mij te verzoenen en voor hen als advocaat bij mij te verschijnen. Vergelijk Ps. 40:7,8,9, en Ps. 110:4; Hebr. 4:15, en Hebr. 5:4,5,6, enz., en Hebr. 7:22,25, en Hebr. 9:14,15,24, enz.

Ps 40.6,7,8 110.4 Heb 4.15 5.4,5,6 7.22,25 9.14,15,24

50) met zijn hart borg worde,

Of, zijn hart borg stelle, verborge, verpande, verplichte, verzekere; dat is, wie zou zo stout durven zijn, dat hij zich zou stellen als middelaar tussen mij en den zondigen mens, als de Messias, van wien in het voorgaande gesproken wordt? Alzo wordt het Hebreeuwse woord ook gebruikt Gen. 43:9, en Gen. 44:32; Neh. 5:3; Spreuk. 20:16, en Spreuk. 27:13,e nz.

Ge 43.9 44.32 Ne 5.3 Pr 20.16 27.13
51) volk zijn,

Zie Deut. 7:6.

De 7.6

52) God zijn.

Zie Gen. 17:7.

Ge 17.7
53) een onweder des HEEREN,

Zie boven Jer. 23:19.

Jer 23.19

54) aanhoudend onweder;

Of, dat zich vergadert, of een vergaderd onweder; gelijk wij ook zeggen: daar vergadert zich een groot onweder, wanneer de lucht zwart en dik wordt, in het opstaan van een groot onweder. Anders: een vreeslijk, of verschrikkelijk onweder.

55) blijven op het hoofd der goddelozen.

Of, pijnlijk, met pijn vallen, beklijven.

56) letten.

Of, verstand daarvan bekomen. Vergelijk boven Jer. 23:20.

Jer 23.20
Copyright information for DutKant